Als de Hasseltse Schuit een boot was geweest, dan had dit pronte dorpje dat nu een respectabele stadswijk is, water genoeg om op te varen. Die watertjes waren een van voorbeelden waardoor de Hasselt zich onderscheidde van andere Tilburgse herdgangen, dorpjes. Een van die watertjes waren de grachten rond het kasteel van Tilburg. Dat lag in de Hasselt. Aan de Van Bylandtstraat vind je de resten. Het korte gedeelte van de Van Bylandtstraat dat op de Hasseltstraat uitkomt, is een restant van de vroegere oprijlaan. Daarom is dit deel zo opvallend smal. Ja, de Hasselt heeft bovengemiddeld veel geschiedenis.

Door Paul Spapens

Een ander watertje was de Spuul, een vijver die eeuwenlang lag náást de Hasseltse Kapel. Uitgaande van de situatie tegenwoordig lag de Spuul ter hoogte van de voorkant van de Postelse Hoeve. Waarschijnlijk was deze vijver ouder dat de kapel, die in 1536 is gebouwd. In deze Spuul (van spoelen) werden schapen en wol gewassen. De Spuul werd in 1932 gedempt. Er bestaan foto’s van en als je die ziet dan slaak je een verzuchting uit het diepst van je hart: wat jammer, hoe hebben ze dat ooit kunnen doen? Maar ja, spijt komt na de zonde. Een van de redenen was trouwens het feit dat de buurt (de Hasselt dus) de Spuul gebruikte als een stortplaats.

De Spuul werd gevoed door een stroompje, een van de dertig kleine waterlopen die Tilburg rond 1900 nog rijk was. De meeste zijn gedempt tijdens stadsuitbreidingen. Ze verdwenen als het ware in rioleringen. Dit lot was het watertje beschoren dat de Spuul voortdurend van vers water voorzag. Het vond zijn oorsprong achter de Tongerlose Hoef, liep langs de Reitse Hoevenstraat en het Hasseltplein naar het noorden. Een van de Middeleeuwse benamingen was ‘Sloprijt’. Het tegenwoordig nog bestaande gedeelte van dit historisch Hasselts stroompje heet de Zandleij en begint bij de voormalige vloeivelden langs de weg naar Loon op Zand.

Wouten

Deze watertjes moet je in dit geval zien als ‘als-kwestie-, àls de Hasseltse Schuit een boot was geweest. Maar de Hasseltse Schuit was iets totaal anders, de Hasseltse Schuit laat zich het best typeren als een jeugdbende waarvan de leden veel serieuzere ondeugden op hun kerfstok hadden dan dit klierige tweetal op een Prent van 18 oktober 1968. Deze Prent is uit een tijd waarin de ‘pliesie’ wouten werden genoemd, of ook wel ‘vèthòllen’. Wouten wordt nog steeds gebruikt en is niet echt een scheldwoord, maar zit wel op het randje. Een ‘vèthòl’ was wel zwaar beledigend. Een ‘vèthòl’ was een term uit de textielindustrie en werd gebezigd tegen arbeiders die minderwaardig of geminacht werk deden. Een ‘duuvelèèr’ bijvoorbeeld, maar we hebben nooit gehoord dat unne wout unne duuvelèer werd genoemd. Die twee kinderen, ja dat waren een paar duveltjes bij elkaar….

De naam Hasseltse Schuit is vermoedelijk geïnspireerd op de Blauwe Schuit. Daarmee werden in de Middeleeuwen gezelschappen bedoeld die met carnaval optraden en met een narrenschip door een plaats trokken. In Bergen op Zoom kun je zo’n Blauwe Schuit nog in levende lijve bewonderen tijdens de jaarlijkse Mariaommegang eind juni. De Antwerpse graveur Pieter van der Heyden maakte een gravure van een Blauwe Schuit die mogelijk een kopie is van een verloren gegaan werk van Jeroen Bosch. Het is dan ook buitengewoon interessant dat rond 1955, toen de grondslagen werden gelegd voor het hedendaagse carnaval in Tilburg (pardon, we bedoelen natuurlijk kruikenstad), de eerste carnavalsclubs Hasseltse Schuit en Görkese Turken (daar hebben we het nog wel eens over) werden genoemd.

Het is moeilijk om een eenduidig beeld te krijgen van de daden van de Hasseltse Schuit. Heel erg aansprekend , althans bij schrijver dezes, was de streek die de leden leverden in 1904. Ze lieten een carbidlamp schijnen achter ene boom bij de Hasseltse Kapel. ‘Een wonder, een wonder’, riepen die van de Hasselt en met honderden tegelijk gingen ze dat aanschouwen. Ronduit anders is de inhoud van de ingezonden brief die op 2 maart 1957 in Het Nieuwsblad van het Zuiden verscheen.

Met gemak

De brief ging over het feit dat een carnavalsvereniging Hasseltse Schuit ging heten. De briefschrijver introduceerde zich als iemand van 75 jaar die dus met gemak terug kon kijken naar de negentiende eeuw. Nou, als je dat leest…: ‘De ‘Schuit’ trok ’s zondags in de vooravond naar ‘de stad’, zocht flink vertier in de kleine herbergen. Maar na sluitingsuur zakte die ‘Schuit’ af naar de Heimat en wat er dan gebeurde… Dan werd vernielzucht botgevierd, dan lagen wij kleine kinderen in de toen nog primitieve voorkamertjes te sidderen in bed…’ Bij de buren van de briefschrijver werden ruiten ingeslagen en werd een tafeltje met een theeservies vernield. Bij café ‘De Oliefant’ werd een bank gejat en bij een ‘geëerd burger finaal door het raam gesmeten. Het allerergst ging de Hasseltse Schuit tekeer tegen de ‘atelierbonken’, mensen die bij de werkplaats van de Spoorwegen werkten. Dat waren namelijk allemaal ‘gereformeerden’, een vloek in die tijd.

Maar tegenwoordig, van de Hasselt geen ‘kwaaj’ woord….