Henk Poelakker, woonachtig in Heusden, vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. De vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.
Het is 1956. Ruim tien jaar na de Tweede Wereldoorlog kampt ons land nog altijd met woningnood. Pas getrouwde stellen wonen noodgedwongen bij hun ouders, zijn blij met een bovenverdieping of knijpen in hun handen als ze een oud huisje mogen opknappen. Zo vergaat het ook de dan 31-jarige Hendrikus Johannes G. Hij woonde tot voor kort met zijn vrouw en baby op twee slaapkamers bij een kennis. Een maand geleden kan hij een vervallen oud huisje huren mits hij het zelf wat opknapt. Hendrikus gaat driftig aan de slag met de toezegging dat de huurbaas het materiaal betaalt. Bromsnor neemt begin december een kijkje en dat op aandringen van een buurtgenoot die zich afvraagt of er wel toestemming is gegeven voor een dergelijke verbouwing.
“Goedemiddag mevrouw”, zo meldt Brom zich saluerend aan de pet bij de vrouw des huizes. “Flink aan het verbouwen? Mag ik even rondkijken?” De vrouw van Hendrikus laat de agent in alle openheid het huis inclusief de verbouwing zien. “Kijk, hier heeft mijn man de twee kleine raampjes vervangen door één groot venster en zoals u ziet is ook de trap op een andere plaats gekomen. De voordeur die oorspronkelijk in het midden van de gevel zat, is verplaatst naar de uiterste hoek van het huis.” Ze praat vol trots over dat wat al tot stand is gekomen en gaat de trap op. “Van twee piepkleine kamertjes heeft mijn echtgenoot één grote slaapkamer gemaakt en ook op zolder is hij bezig om de boel af te timmeren.”
“Mevrouw, ik dank u voor de rondleiding. Iemand in uw buurt vraagt zich af of hier met goedvinden van de gemeente is verbouwd en dat ga ik nu uitzoeken. Goedemiddag.” Hij kijkt nog even in de wieg en ziet dat het kindje tevreden ligt te slapen.
Op naar het gemeentehuis, waar al snel blijkt dat er geen vergunning is aangevraagd laat staan toestemming is verleend. Dan maar eens naar de huisbaas die Bromsnor openhartig te woord staat en dat onder het genot van een kom dampende koffie. “Tja veldwachter, wat moet ik zeggen. Ik heb het oude huisje onlangs inderdaad verhuurd aan de heer G. en hem toegezegd dat ik de materialen vergoed die hij nodig heeft voor een verbouwing. Ik heb geen vergunning aangevraagd omdat ik dacht dat het om kleine veranderingen ging.”
Wat nu? Bromsnor meldt zich bij de Burgemeester. Een jong echtpaar heeft een oud huisje illegaal verbouwd. Een krot werd weer bewoonbaar. De burgemeester vraagt Bromsnor om advies die antwoordt: “Als ik het voor het zeggen had, zou ik de mensen gunnen om te blijven wonen in hun verbouwde woning.” De burgemeester denkt mee en samen rolt de volgende oplossing uit hun overleg. Bromsnor schrijft een proces-verbaal uit welke met een boete kan worden afgedaan. Tegelijkertijd vraagt de huisbaas met de grootst mogelijke spoed alsnog vergunning aan voor een verbouwing. De klager uit de buurt krijgt een maand later te horen dat er wel degelijk vergunning is verleend maar ook dat er een bekeuring is uitgedeeld omdat er al begonnen was met verbouwen alvorens zwart op wit toestemming was verleend.