Overige gebeurtenissen
Piet van Oijen schrijft in zijn geheugenboek: “In de maand januari 1918 was het verschrikkelijk koud en lag er veel sneeuw. Er werd volop geschaatst en er waren verschillende arrensleden op de weg te zien. Op de laatste zondag in januari waren er tien arrensleden op het ijs van Klein Deuteren in de richting station Den Bosch: de Vlijmense dokter Weijers, Jan Pulles, Tinuske van Falier, Willem de Wijs, Wijnand van Hooff, Anna van mijnheer De Jongh uit de Haarsteeg, Huib Vugts en de Drunense dokter Van Seters. Enige dames en heren uit Heusden en Fonske van Roessel, een slager uit Waalwijk. Het was een mooie stoet om nooit te vergeten. De schaatsenrijders bromden omdat de baan stuk gereden werd. Maar de stoet werd door duizenden aanschouwd.”
In februari 1918 is door de politie te Waalwijk R. uit Capelle aangehouden, die met een kar met voederbieten vervoerde van Drunen naar Capelle, zonder dat hij een vervoerbewijs bij zich had. De voederbieten zijn in beslag genomen.
C. Blankers, broodbakker te Nieuwkuijk, maakt in 1918 bezwaar tegen de hoofdelijke aanslag voor het dienstjaar 1918, groot fl. 15,-. Zijn bakkerij is sinds 1916, wegens rantsoenering 70% achteruitgegaan. Zijn herberg en winkel zijn totaal niets meer en hij heeft sinds vier jaar een zieke vrouw, die een ongeneeslijke ziekte heeft. Hij moet daarvoor met haar al 4 jaar lang naar de dokter en heeft personeel in dienst moeten nemen, daaronder personeel die ook gestolen hebben bij hem. Hij moet nog fl. 100,- aan dr. Weijers en fl. 89,- aan dr. Van Seters betalen.
De voorzitter en de secretaris, resp. Frans Brok en Johannes Trommelen, van de postduivenvereniging ’de Gevleugelde Vrienden’ te Nieuwkuijk, koninklijk goedgekeurd op 1 november 1913, schrijven een brief naar het gemeentebestuur. Ze laten weten dat vooral de laatste maanden duiven van de vereniging worden doodgeschoten. Verschillende gewonde duiven hebben overigens nog hun hok weten te bereiken. Onder de dode duiven bevinden zich de beste rassen, die tegen hoge prijzen zijn aangeschaft. Het afschieten is gebeurd door personen die door het gemeentebestuur zijn gemachtigd tot het schieten van schadelijke vogels. Het bestuur verzoekt, om dit in de toekomst te voorkomen, nu maatregelen te nemen, vooral omdat de postduiven in oorlogstijd een belangrijke rol kunnen spelen.
Marinus Hendrikus van der Heijden, geboren op 3 juni 1884 te Vlijmen, zoon van Lambertus Maria van der Heijden en Geertrui van Engelen, is op 13 maart 1918 op 33 jarige leeftijd, als stoker van het Belgische schip Soudanier omgekomen als het schip getorpedeerd wordt door een Duitse onderzeeër. Hij is waarschijnlijk de enige die, geboren in ons heem, door oorlogshandelingen om het leven is gekomen.
Als op 11 november de oorlog wordt beëindigd verdwijnen in rap tempo de ingekwartierde soldaten. De heersende Spaanse griep is voor de regering een reden te meer om na de wapenstilstand zo snel mogelijk te demobiliseren. Zij wil niet verantwoordelijk zijn voor de vele ziekte- en sterfgevallen onder de gemobiliseerden. Op 12 november maakt de minister van Oorlog bekend dat 122.000 van de 237.000 man naar huis mogen.
Slotwoord
De echte oorlog mag dan aan het neutrale Nederland zijn voorbijgegaan, voor de Nederlandse bevolking had de oorlog echter wel grote gevolgen. Zeker in de laatste oorlogsjaren was er sprake van aanzienlijke nood. Vergeleken bij het leed bij onze zuiderburen, waar een deel van de oorlog werd uitgevochten, was het eigenlijk maar klein leed. Maar de rantsoenering en alle verdere ongemakken werden hier waarschijnlijk wel anders ervaren.
Veel mensen hadden het zwaar te verduren, omdat hun man of hun zoon onder dienst moest, terwijl daar maar een geringe financiële vergoeding tegenover stond. Zij begonnen steeds meer gebrek te lijden, waardoor besmettelijke ziektes extra snel konden oprukken. Het langdurige verblijf van de militairen, het toenemende gebrek aan allerlei grondstoffen en voedingsmiddelen maakten het leven verre van aangenaam.
Na de invoering van de onbeperkte duikbotenoorlog door de Duitsers nam de schaarste nog verder toe. In Amsterdam plunderden vrouwen in 1916 kolenschuiten en in de zomer van 1917 vond in Amsterdam de bekende aardappeloproer plaats. In 1918 mochten de slagers geen verschillende soorten vlees meer verkopen. Al het vlees moest door de gehaktmolen en werd als eenheidsworst verkocht. Er waren bonnen voor brood en brandstoffen en allerlei andere artikelen, die via een wekelijkse bekendmaking door de gemeente werden gepubliceerd.
Het gemis aan voldoende arbeidskrachten, door de mobilisatie, werd door een groot deel van de bevolking als een ramp ervaren. Van de gemobiliseerde militairen ging een deel van hun (jonge) leven door de langdurige mobilisatie verloren.
In Nederland werden in en na de oorlog ingrijpende politieke veranderingen doorgevoerd. In 1917 werd het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd en in 1919 volgde het algemeen vrouwenkiesrecht.
Zoals altijd waren er ook mensen die veel profijt hadden van de oorlog. In Rotterdam waren veel reders die in een paar jaar tijd hun winsten enorm zagen stijgen. De manden- en de schoenindustrie beleefden goede jaren. De inkwartiering leverde de bevolking, naast de overlast, 4 jaar lang extra inkomsten op. Een kleine compensatie voor de gestegen prijzen.
Verschillende soldaten en vluchtelingen zijn in ons heemgebied blijven ’plakken’ aan een van de plaatselijke schonen. In Vlijmen trouwen een drietal meisjes met Belgen, in Heusden een inwoner met een Belgisch meisje en in Drunen trouwt de militair Cornelis Jansen, later meubelmaker te Drunen, met Johanna van Wezel.
Kortom naast een langdurige periode van allerlei ongemakken, zijn er ook mensen die uiteindelijk een positief gevoel hebben overgehouden aan de oorlogsperiode.
Bert Meijs
bmeijs@planet.nl