Wanneer iemand tot priester gewijd werd was het vroeger groot feest voor de familie en het dorp. De harmonie, het gilde en de rest van het dorp liepen uit voor hun dorpsgenoot. Boerenzoon Tiny Muskens uit Elshout groeide in de katholieke kerk uit tot een fenomeen met als bekroning zijn benoeming tot bisschop in 1994.

Koei uit de klaai

Na de oorlog zou alles anders worden. De vanzelfsprekendheid dat een van de kinderen de boerderij zou overnemen was voorbij. Mijn vader wilde zijn vier zoons een goede opleiding geven en was niet van plan zijn trotse boerderij te versnipperen door het onder zijn jongens te verdelen. Vóór de oorlog was dat nog heel gebruikelijk met als gevolg dat er veel kleine boerderijtjes ontstonden, nauwelijks groot genoeg om van te leven. Voor ons als jongens van Jos Muskens was het dus niet: een koei uit de klaai en een vrouw uit de haai. We werden één voor één naar kostschool Ruwenberg in Sint Michielsgestel gestuurd. Ik begon in de vijfde klas bij frater Nivardus; het is dan 1947. Maar liefst zestig fraters zorgden voor 350 jongens. Ik miste thuis. Onze Tilburgse fraters waren gelukkig niet van een strenge tucht, eerder merkte je aan alles dat ze begaan waren met ons. Ze hielden van kinderen en hadden plezier in het onderwijzen.

Tiny Muskens. (Foto: Kees Bennema)

Tiny Muskens. (Foto: Kees Bennema)

Blinde vinken

Ruwenberg betekende een enorme verbreding van mijn horizon. Klasgenoten kwamen uit heel Nederland, spraken met een andere tongval dan wij. Ik was een brave leerling die goed zijn best deed, enigszins op mezelf gericht. Broer Jan zat een klas hoger en had zijn eigen vriendjes. Toch spraken we elkaar vaak. In 1948 ging Jan naar de mulo in Oss en kwam broer Kees in de vijfde en schoof ik door naar de zesde klas. De klas waarin ik zat (6B) was voorbestemd om naar het seminarie te gaan, een opleiding volgen tot priester dus. Op een dag was het feest op de kostschool: frater Leonardo was 25 jaar in het klooster. We kregen een heerlijk diner maar ik schrok van de menukaart waarop stond dat we blinde vinken te eten kregen. Wist ik veel dat het geen vogeltjes waren die blind gemaakt waren om door ons te worden opgegeten?

Sportman

Na twee jaar ging ik naar het voortgezet onderwijs: het Kleinseminarie. Deze overstap vond ik lastig. Bovendien ging het leren van vreemde talen me niet goed af en moest ik erg wennen aan de regels van deze ‘nieuwe school’. Het gevolg: ik bleef zitten. Vader en moeder vonden dat niet erg want zij wisten dat ik mijn best deed en dat ik niet aan mijn roeping twijfelde. Sport vond ik heerlijk en toen we ’s morgens nog vóór het ontbijt gymles kregen, deed me dat meer dan goed. Ik stond bekend als een sportman in plaats van een studiebol. De avonturen van wielrenner Wim van Est volgde ik op de voet, vooral toen hij in 1951 als eerste Nederlander de Gele Trui in de Tour de France mocht dragen. Daags daarna ging het mis met Wim: hij donderde in een ravijn.

Vriendschappen werden niet echt gesloten, we gingen meer kameraadschappelijk met elkaar om. Precies zoals het hoofd der school dat graag zag. Hij waarschuwde voor ‘bijzondere vriendschapen die verderfelijk als de pest konden zijn’. Waarom dat zo was, wisten we niet want van homoseksualiteit hadden wij nog nooit gehoord.