Het gemeentestuur van Hedikhuizen besloot op 18 november 1882 Harry Prinsen (*1855-†1937), dan schoolmeester te Nijmegen, aan te nemen als het nieuwe schoolhoofd voor de Openbare Jongensschool in Haarsteeg. De benoeming was nodig in verband met de pensionering van de dan 80-jarige ‘oude meester’ Fr. Festen (*1803-†1884), hoofd van de school tot 1883. Festen had lesgegeven in het uit 1828 daterende oude schoolgebouw in de Dorpsstraat, nu Haarsteegsestraat.
Door Bart Beaard
Schoolmeesterhuis
Het gemeentebestuur van Hedikhuizen had al besloten om een nieuwe 4-klassige openbare jongensschool en een woning voor het schoolhoofd te bouwen. Aan de Steenweg, in de volksmond Kaaiweg en sinds 1950 Meester Prinsenstraat, lag een braakliggend perceel van de weduwe Anthony van der Henst, dat daarvoor werd aangekocht. De school en de woning konden in 1882 in gebruik genomen worden. Het schoolmeesterhuis werd door het echtpaar Harry Prinsen en Elisabeth Prinsen-Damen (1854-1914) meteen bewoond. Gedurende 15 jaar werd de woning deels ook gebruikt als kostschool voor jongens ter voorbereiding op de vervolgstudie HBS of gymnasium. Het echtpaar kreeg tien kinderen. In 1923 ging Harrie Prinsen met pensioen en werd zijn plaats op school en in het schoolmeesterhuis ingenomen door meester Gijsbertus Klijn (*1885 –†1954) die er tot zijn overlijden woonde. Klijn was ongetrouwd en had vanaf 1935 tot 1952 Cato Docussen als dienstbode.
De school werd in 1923 een R.K. Jongensschool. In 1935 ging het bezit van de jongensschool en het schoolmeesterhuis vanwege de gemeentelijke herindeling over van Hedikhuizen naar Vlijmen. De gemeentelijke bewonerskaart toont een grote lijst met namen van bewoners, die er een tijdlang woonden. In 1961 werd het schoolmeesterhuis verkocht aan Mari Vugts voor zijn winkel in woninginrichting en werd de gevel van de begane grond een grote winkelpui. In 2006 kwam het pand in bezit van Mari’s zoon Theo, die de gevels terugbracht in hun oorspronkelijke staat.
Bouwstijl
Het pand bestaat uit een woning en een aanbouw aan de oostelijke zijde. Het woonhuis is tweelaags met een zolderverdieping onder een schilddak, waarvan de nok loodrecht op de straat ligt. De eenlaagse aanbouw heeft een zadeldak. Alle daken zijn gedekt met blauw gesmoorde dakpannen, type Kruispan. De gevels zijn gemetseld met bakstenen, in kruisverband en afgewerkt met een knipvoeg. Aan de bovenzijde van de gevel van het woonhuis is een fraai gedetailleerde houten kroonlijst met bakgoot. De zolderverdieping heeft in de borstwering drie lage vensters met een vast raam.
Op de begane grond zijn er vier schuifraamkozijnen of T-vensters en op de verdieping vijf. Alle vensters en de deuropening hebben afgeronde bovenhoeken en anderhalve steen hoge rollagen, die de afgeronde bovendorpels volgen. Onder de vensters bevinden zich hardstenen raamdorpels. De voordeur bevindt zich in een 60 cm diepe nis en er bevindt zich een 20 cm hoge hardstenen stoep. De woning heeft een 40 cm. hoge hardstenen vlakke plint. De geveloverstek van de aanbouw heeft in de nok een palmet (een ornament in de vorm van gestileerde palmbladeren).
In een nis bevindt zich een gedecoreerde voordeur die in de tekst nauwkeurig beschreven is. (foto: Ad Pellemans)
Monumentale voordeur
Beschreven door architect dr. Kees Geevers.
Een symbool van welvaart en importantie en gedecoreerd met elementen uit de beeldtaal van de neoclassicistische architectuur. Er is sprake van een monumentale orde; opgebouwd met een basement, vensteropeningen en uitgewerkte gevelbeëindiging. In detail laten de onderdelen neoclassicistische kenmerken zien. De gebruikelijke weldorpel aan de onderzijde van de deur is uitgewerkt tot de profilering van een basement zoals toegepast bij klassieke Ionische of Korinthische zuilen. Boven deze basementen zijn omlijstingen te zien als ware er sprake van vensteropeningen. De classicistische verwijzing is hier minder nadrukkelijk. De vensters zijn verticaal in tweeën verdeeld. De onderste panelen hebben naast de guirlandes aan de bovenzijde geen detaillering. Net boven deze panelen zijn briefgleuven met messing handgreep aangebracht. Twee identieke elementen wijzen op een streven naar symmetrie, eigen aan een dwangmatige klassieke traditie. In een dubbele deur zijn immers wel twee handgrepen nodig maar twee briefgleuven kunnen tot verwarring leiden. De bovenste delen in de ‘vensters’ zijn gevuld met gietijzeren deurroosters. Het ajour netwerk wordt gevormd door natuurlijk slingerende takken die lijken te ontspruiten uit boomstammen. Hier en daar dragen de takken ook knoppen. In de klassieke vormentaal zijn ook de bovenste delen van de deuren interessant. De onderrand zijn bladmotieven aangebracht. In het middendeel is de verwijzing onmiskenbaar. De uitstekende consoles zijn geplaatst direct onder de afronding aan de bovenzijde en hebben vormen, die van trigliefen en metopen zijn afgeleid. De afronding zelf heeft een frieslijst met daarboven een segmentboog die werd toegepast in de Romeinse klassieken. Vaak werden deze segmenten alternerend afgewisseld met driehoeken in de vorm van timpanen. De kleurstelling van de deur lijkt veel op een veelgebruikte monumentenkleur zoals Studio Green of Carriage Green.
