Mensen vereenzelvigen zichzelf graag met dieren, vanwege hun vermeende moed, wijsheid, kracht, of sierlijkheid. Ze zouden zich een condor wensen, ongenaakbaar zwevend boven de Andes, of een oppermachtig brullende leeuw, een speelse dolfijn, misschien een wijze oude olifant. Op Facebook kom je van die testjes tegen, die je vertellen welk dier je in een vorig leven geweest bent. De vier hierboven genoemde dieren zouden weleens het vaakst genoemd kunnen worden. Eigenlijk vind ik het altijd een beetje sneu als een uitgebluste beleidsmedewerker of een nogal horkerige helpdesk assistent zich trots presenteert als ‘eigenlijk’ een onverschrokken Bengaalse tijger of een brute orka, terwijl wij in hen eerder een bibberige chihuahua of een ingelegde haring zien.

Ik weet niet zo goed waar mijn voorkeur naar uit zou gaan. Ik heb wel wat met bonobo’s bijvoorbeeld of met de nijvere, ‘fluffy’ hommel. Maar om nu de rest van mijn dagen angstig als bedreigde diersoort te slijten? Vorige week mijmerde ik over een met mijn stofzuiger opgezogen spin. Hoe zou het dit diertje daarbinnen vergaan? Niet best waarschijnlijk. Al filosoferend bedacht ik ineens: ben ik eigenlijk niet die spin in de stofzuiger? Ik waande mij een onmisbaar deel van de schepping, een nuttig dier. En toch werd ik meedogenloos opgezogen door de Stofzuiger des Levens. Elke keer als de storm daarbinnen weer wat ging liggen, dan krabbelde ik weer overeind met mijn acht harige pootjes, op weg naar het Licht, naar de nooduitgang. Tot de volgende storm me weer greep en ik via het oog van de vacuüm orkaan weer terug gesleurd werd naar Af, zonder 200 gulden. Gaat het even vóór de wind, krijg je onontkoombaar weer een loeiende storm tégen. Ik ben weleens keihard, onverdiend en onverwacht onderuit gesabeld door het lokale gezag dat mij maar lastig vond bijvoorbeeld. Maar zijn we allemaal niet weleens die Spin in de Stofzuiger, dapper omhoog klauterend uit de stoffige ellende, om vervolgens toch weer meedogenloos te worden terug gegooid door de nietsontziende storm?

Vorige maand nog raasde een noodweer met bizar veel hemelwater en ook zo’n nietsontziende storm over onze contreien. Vele bomen legden krakend het loodje. Deze week werd ik door een bezorgde Beerzenaar met een groen hart geattendeerd op de in die storm neergeslagen, eeuwenoude eik bij de Oude Toren. De bezorgde groene Beerzenaar bleek ook een poëtische natuur te hebben. Hij schreef:

“De reus heeft zich neergelegd, na vele veldslagen met natuur en mens. Nu heeft hij zich gewonnen gegeven en is raakbaar in al zijn naaktheid. Gesteund op zijn sterke armen, die als pilaren onderstutten, om toch nog recht naar zijn roots te kunnen kijken. De boom verkleurt naar het licht en zou een beeld van inspiratie en van eindigheid van het leven kunnen zijn. Nu zijn er mensen die hem zijn oude dag willen ontnemen en het een gevaar voor de omgeving vinden. Maar de boom vangt zichzelf op en iedereen voelt, hoe de boom zich langzaam overgeeft.”

De Groene Beerzenaar vreesde dat de gevallen reus spoedig zou worden geruimd door de overbezorgde en opruimerige dienaren van de overheid. Ik besloot eens een kijkje te gaan nemen bij die mystieke Oude Toren. Het was een vervreemdend beeld, die altijd zo oersterke gigant zo hulpeloos en kwetsbaar te zien liggen. Door een reuzenhand geknakt op enkele meters boven de grond. De epische neergang moet een gekraak van jewelste hebben gegeven. Het stemde me droevig om deze oude heer, die waarschijnlijk nog de afscheiding van België en de allereerste burgemeester Smulders heeft meegemaakt, zo te zien liggen. Uiteindelijk ook een grote spin, in een hele grote stofzuiger. Maar ergens was het toch mooi, om hem ook door deze eindfase van zijn woelige leven te zien gaan. Ik voelde wel wat voor het idee van de Groene Beerzenaar, om hem zich zo, langzaam maar onvermijdelijk, weer te laten overgeven aan die historische bodem die hem ook had voortgebracht.

Ik hoorde van tussen nu vredige wolken de stem neerdalen van wijlen Rinus, Hoeder van de Oude Toren:

“Diejen boom weghalen!? Dat ut verrèkt!”