In Nationaal Park De Biesbosch herinnert een ogenschijnlijk eenvoudig gebruiksvoorwerp aan een veelzijdig verleden. De mand, aanvankelijk slechts een werktuig in de handen van griendwerkers en mandenmakers, groeide door de tijd heen uit tot een symbool van vakmanschap, overleving en zelfs van verzet. Wat begon als een product van wilgenhout en handarbeid, ontwikkelde zich tot een stil maar krachtig communicatiemiddel tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Door Hans Winkelman
Aan het begin van de twintigste eeuw werd De Biesbosch gedomineerd door uitgestrekte grienden, velden met wilgenaanplant waar jaarlijks wilgenteen werd gesneden. Dit griendwerk, het snijden, tijdens de winter, en verwerken van wilgenhout, vormde decennialang de economische motor van de regio. Het eenjarige hout werd gebruikt voor manden, viskorven, hoepels, bindmateriaal en meer.
Mandenmakers, laagbetaald in zware ambacht, werkten vaak in kleine werkplaatsen aan huis, maar ook in de wintermaanden verbleven velen in primitieve keten diep in de grienden. De gesneden wilgentenen werden gesorteerd, op kleur en geweekt; vervolgens werd op houten mallen een bodem gevlochten. Daarna werden staanders gezet, waarna de wand van de mand laag voor laag werd opgebouwd. Tot slot volgden de rand, het handvat en de afwerking. De producten varieerden van robuuste aardappel-, turf- en wasmanden tot fijnere huisraadmanden en visserijgerei. Het waren alledaagse voorwerpen, maar ze vergden vakmanschap, ritme en geduld.
Hoewel de ambachten rond de wilg sterk zijn afgenomen, worden griendwerk en mandenmakerij tegenwoordig erkend als immaterieel erfgoed. Ze herinneren aan een samenleving waarin gezinnen, leefden van het land, het water en het ritme van de seizoenen. De mand staat daarin centraal: een product dat generaties lang vorm, functie en identiteit heeft gegeven aan de Biesbosch.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg de mand een tweede, onverwachte rol. In het uitgestrekte en moeilijk toegankelijke gebied vonden onderduikers, koeriers en verzetsgroepen een veilige doorgang. De kreken en waterwegen waren ideaal voor geheime overtochten, maar ook levensgevaarlijk door de nabijheid van Duitse patrouilles.
Op de dijk aan de Amer, tegenover de oude haven van Drimmelen, hing (en hangt nu nog) een enkele mand aan een mast: een eenvoudig, bijna onopvallend object. Toch had het een krachtige betekenis. Wanneer de mand werd gehesen, wist de veerman dat er mensen moesten worden overgezet. Verzetsgroepen hielden nauwkeurig in de gaten hoeveel Duitse soldaten naar het gebied wilden; te grote groepen tegelijk overzetten zou voor hun te veel risico opleveren. De mand was daarom een cruciaal communicatiemiddel: stil, snel te begrijpen en volledig ingebed in de lokale traditie. Het veerhuis aan de Amer (het huidige ’t Voske) vormde een belangrijke schakel in deze geheime operaties. Een gehesen mand aan de overkant was het teken dat de veerman moest uitvaren, soms om levens te redden.
Al vóór de oorlog diende het veerhuis als vertrekpunt voor vissers en jagers, als ontmoetingsplek voor reizigers en als verhuurlocatie voor boten. Tijdens de oorlog werd het bovendien één van de aankomst- en vertrekpunten voor liniecrossers.
Hoewel het veerhuis later een horecafunctie kreeg en het veer zelf verdween, bleef de mand verbonden aan deze plek als teken van menselijkheid en vindingrijkheid. Vandaag is de mand een herkenbaar symbool in De Biesbosch: niet alleen van het zware, vaak ondergewaardeerde griendwerk, maar ook van de moed die in de oorlogsjaren nodig was.
De mand belichaamt arbeid, het ambachtelijke vlechtwerk van generaties; landschap, de wilgen, waterwegen en grienden waaruit het materiaal voortkwam; overleving, de stille signalen die levensreddend waren en erfgoed, het verhaal van een streek en haar mensen.
De mand in De Biesbosch: tastbaar kleinood dat een groot verhaal vertelt.
