Dwalend tussen het Reinlandse carnavalsgebied en het bourgondische epicentrum van de Brabantse carnaval, kom ik in de aanloop naar de Vastenavond in de meest uiteenlopende situaties terecht. En dat maakt het leven van de tonprater of buutreedner in deze periode zo ontzettend boeiend.

De gevarieerde tradities van het vieren van een pronkzitting of het organiseren van een buutte-avond, gecombineerd met mijn constante nieuwsgierigheid en spanning in de onderbuik, prakkiserend over de situatie waarin je terecht gaat komen. Een kolkende menigte die op je wacht in een kolossale hal, een opeengepakt clubje aangeschoten vrienden in een dampende kroeg, een uitzinnige bonte boel met liefhebbers in een uitpuilend dorpshuis of een met een half oor luisterend, kakkineus gezelschap in een Fletcher-hotel, het is voor mij een geweldig tijdperk van het mooiste volksfeest met talloze indrukken, waarbij ik me als een vis in het water voel. Die grote contrasten maken het ook zo leuk.

Het meest fascinerende blijft voor mij toch wel de ruimte waarin je terecht komt om je voor te bereiden op het optreden. De kleedkamer is voor de tonprater toch de plek waar het aftellen begint, de begrenzing tussen afzondering en publiek bezit. Heel soms is het rustig in de terugtrekgelegenheid, maar momenteel is er vooral veel hectiek. Springende, hyper-enthousiaste dansmariekes om je heen, drukke organisatoren, plaatselijke toneelgroepen die kakelend hun performance voorbereiden of evalueren, een blaasorkest dat even pauze komt houden, of een prinsengarde dat zich om komt kleden. Af en toe heb je mazzel en zit je quasinonchalant en vooral heel erg stiekem te blieken naar wat Braziliaanse danseressen die de split oefenen ter voorbereiding. Dat zijn altijd de momenten dat je flink baalt wanneer je hoort: ‘Andy, je kunt nu op!’

Ik ben niet veeleisend als het om kleedruimtes gaat, maar een stukje privé op kamertemperatuur is toch wel het minste wat ik verlang als artiest. Soms zit ik te vernikkelen van de kou in een ijskoude keuken of op een piepklein zoldertje tussen de kerstspullen. Maar het komt ook voor dat ik op de 12e verdieping van een Van der Valk Hotel een luxe ruimte voor mezelf heb ter grootte van een café waar ik een uur eerder heb opgetreden. Met een pan soep binnen handbereik en belegde broodjes in overvloed.

Afgelopen weekend kwam ik in Mierlo in een omkleedruimte terecht van 2,5 x 2 meter. De kroegeigenaresse had haar badkamer beschikbaar gesteld. In deze oppervlakte (minus de badkuip, de douche en de wasbak) waren verder aanwezig: een omkledende tonprater die net had opgetreden, de geluidstechnicus, de presentatrice en ikzelf. Toen ik bukte om mijn broek omhoog te trekken, klapte ik met mijn neus op het achterwerk van de kletser die ná mij in de ring moest. Het zijn de charmes van het tonpratersleven.

In het Limburgse Beesel vormde een wankel kamerschermpje de scheidslijn tussen privacy en toneel. Je kon er op wachten dat het mis ging. En inderdaad, het paneeltje viel om en daar stond ik, gehuld in slechts mijn gepensioneerde Bon Giorno, edoch in vol ornaat en vol in beeld voor het keihard lachende publiek. De eerste grap was al gemaakt, zonder nog maar iets gezegd te hebben.