Verleden en heden. Goede en Slechte tijden. Verhalen, herinneringen van toen en nu, willen wij opnieuw onder uw aandacht brengen. Bent u geïnteresseerd in de geschiedenis van Oosterhout, bezoekt u dan onze website: www.hkoosterhout.nl
Alle verhalen uit de oude doos zijn letterlijk overgenomen uit oude Oosterhoutse weekbladen. Voor elk verhaal is de datum waarop het verhaal is geschreven vermeld.
Uit het Kanton van donderdag 15 april 1965
De Slotjes te Oosterhout
Boeiende bijdrage van J. H. van Mosselveld in jaarboek „De Oranjeboom”
Oosterhout heeft een verleden met perioden, welke alleszins de moeite van kennisname rechtvaardigen. Zichtbaar is er evenwel uit die boeiende perioden weinig meer te beleven dan b.v. een St. Janskerk, een stuk muur als ruïne van een oud slot, en dan hier en daar, zoals b.v. op de Heuvel, een enkel gebouw, waarvan de oorsprong in ieder geval eeuwen ver terugloopt.
Een onmiddellijk in verschillende vorm zichtbaar teruggrijpen naar het Oosterhoutse verleden is evenwel mogelijk door het behoud van een klein aantal gebouwen, ook nu nog gekend onder de benaming „Slotjes”, al zullen vele ingezetenen, welke zich eerst na de 2de wereldoorlog in Oosterhout hebben gevestigd, die benaming nauwelijks vernomen hebben of, mocht dat wel het geval zijn, nauwelijks weten, waar deze zijn oorsprong vindt.
De heer Van Mosselveld, eerste archivaris van het streek-archivariaat Oosterhout en sinds kort benoemd tot stadsarchivaris in de gemeente Bergen op Zoom, heeft reeds vele malen door bijzondere bijdragen doen blijken zowel van zijn grote belangstelling voor Oosterhout en vooral diens verleden als van een vergaande kennis in en van dat verleden.
In het jaarboek 1964 van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda „De Oranjeboom”, waarvan hij 2e secretaris-penningmeester is, brengt hij een eerste bijdrage over de Slotjes van Oosterhout. Deze bijdrage gaat vooral in op de geschiedenis over ontstaan en ontwikkeling van de Slotjes in Oosterhout in het algemeen om daarna aan een van de nog bestaande vijf bijzondere aandacht te wijden. Met de toezegging bij volgende gelegenheden hierop door te gaan mogen belangstellenden een gedegen en interessante historisch verantwoorde kennisname verwachten over alle nog bestaande Slotjes in onze gemeente.
Wat zijn De Slotjes
De heer van Mosselveld gaat er vanuit, dat de Slotjes in ieder geval niet gerekend mogen worden tot wat men noemt gekwalificeerde monumenten, terwijl ze evenmin een rol van betekenis gespeeld hebben in de plaatselijke geschiedenis. De Slotjes zijn een klein aantal landhuizen aan de Ridderstraat, die dank zij hun voorkomen (ook nu nog, ondanks verbouwingen) gekenmerkt worden als een soort adellijke huizen in oorsprong. De naam Slotjes dateert reeds van de 17e eeuw en de schrijver voegt daaraan onmiddellijk toe, dat deze benaming toch wel gegrond is, omdat ze, ook al missen ze het verdedigbare karakter, alle toch de traditionele omgrachting, vlak eromheen of verder af, rondom bijbehorend erf, hadden.
Er waren er eerder zeven in totaal, niet bijzonder opvallend in de geschiedenis en als zodanig in de vermelding van bezienswaardigheden in Oosterhout ook eerst vrij laat getekend. Twee van de zeven verdwenen; vijf staan er ook nu nog, met name Borselen (thans bewoond door de familie Biemans), Beveren, (thans Notariswoning), Limburg (hedendaags gemeentehuis), Brakestein (bewoond door de familie Van Oldeneel tot Oldenzeel) en, niet gelegen aan de Ridderstraat De Blauwe Camer, sinds 1647 proosdij van het Norbertinessenklooster St. Catharinadal. De twee Slotjes, die verdwenen waren Spijtenburg, dat stond in de tuin van Brakestein op de hoek Ridderstraat - Tilburgseweg, en Van Aalst of Bersselaar; het stond eerder aan de Willem v. Duivenvoordestraat. Deze laatste was vroeger de oprijlaan van dat slotje.
Het ontstaan
Mogelijk, zo stelt schrijver, bestaat er enige relatie tussen het ontstaan van deze slotjes of enige ervan en de aanwezigheid van het kasteel van Strijen, waarvan in de polder nog een ruïne aanwezig is. Willem van Duivenvoorde, eigenaar en befaamd financier en politicus, was er eigenaar van in zijn grote dagen en heeft het aanzienlijk vergroot. Te achterhalen valt deze relatie evenwel niet behalve dan voor wat het verdwenen slotje Van Aalst betreft. Verder blijft het tot op dit moment gissen op enige verwantschap. Schrijver denkt veeleer aan een verband in het ontstaan van de Slotjes met de Orde van de Ridders van St. Jan, die hier vele bezittingen hadden, ten deel gevallen bij de opheffing van de Orde van de Tempeliers. Voor de Blauwe Camer staat dit verband zeker vast en voor wat enkele anderen betreft is achterhaald kunnen worden, dat ze gesticht zijn op grond, welke in het bezit van leden van de Orde van St. Jan was.
Teruggaand tot de vijftiende eeuw ontmoet de geschiedvorser de benaming „steden” voor deze slotjes, een benaming, die toen de betekenis had van huis, hove en daarmede wordt dan bedoeld, dat zich daar aan de rand van de stad, op ontgonnen woeste grond, woningen bevonden, met land er omheen, van de eigenaren van deze gronden. Men zou dus bijna kunnen schrijven: boerderijen, zij het dan van andere boerderijen zich onderscheidend door de maatschappelijke klasse van de eigenaren of bewoners. Men treft deze eigenaren tenminste aan uit de adellijke kringen, of kringen welke zich zelf soms een soort ridderlijk leven aanmaten, mogelijk ook weer dank zij hun positie. Ofschoon de slotjes waarschijnlijk gerekend kunnen worden tot de vroegst in steen opgetrokken woonhuizen en ofschoon ze tenslotte allen een omgrachting verkregen — een soort adellijk standskenmerk — van kastelen of burchten hadden ze weinig en tegen aanvallen door vijandelijke krijgsmacht waren ze dan ook zeker niet bestand, ook al maakten enkele ervan door torentjes, ophaalbruggen enz. deze indruk misschien even.
De namen
Omtrent de benaming van de slotjes kan voor enkele worden teruggegrepen naar de namen van families welke jaren achtereen eigenaar ervan waren (doch niet de stichters). Met name geldt dit voor de benaming Van Borsselen, Van Beveren (beide familienamen) en Van Aalst, naar de eigenaar, die heer van Aalst was. Later verkreeg dit laatste ook de naam Bersselaarslotje naar de familie Van Bersselaar, die het toen bewoonde. Brakestein ontleent zijn naam aan de plaats waar het gebouwd werd.
De naam Spijtenburg acht de schrijver niet meer dan een verzonnen naam, terwijl de Blauwe Camer de naam ontleent aan de aanwezigheid van een vertrek in het slotje, in die kleur opgetuigd en toegepast op het, gehele gebouw.
De naam Limburg (het gemeentehuis van nu) stamt van het gelijknamige Belgische stadje. Het moet die naam reeds in de 15e eeuw hebben verkregen.
Het voorgaande, in enkele trekken ontleend aan het veel uitvoeriger relaas van de heer van Mosselveld, wijst toch wel op een reeds zeer oud bestaan van de Oosterhoutse slotjes. Alleen reeds daarom is het interessant daarover meer te vernemen, omdat hun geschiedenis iets zal kunnen vertellen over een stukje geschiedenis van Oosterhout en misschien van de functie, welke Oosterhout bekleed heeft in wijder verband doch tenminste als vestigingsplaats, van een aantal aanzienlijke families.
Met goedvinden van de schrijver willen wij een volgende keer dan ook iets meer vertellen over het Slotje Limburg, dat sedert jaren dienst doet als zetel van het gemeentebestuur. (FVW)