Verleden en heden. Goede en Slechte tijden. Verhalen, herinneringen van toen en nu, willen wij opnieuw onder uw aandacht brengen. Bent u geïnteresseerd in de geschiedenis van Oosterhout, bezoekt u dan onze website: www.hkoosterhout.nl
Alle verhalen uit de oude doos zijn letterlijk overgenomen uit oude Oosterhoutse weekbladen. Voor elk verhaal is de datum waarop het verhaal is geschreven vermeld.
Uit het Kanton van donderdag 22 april 1965
Ons gemeentehuis Kasteel-Raadhuis Slotje „Limburg”
Ontleend aan een bijdrage van de Heer J. H. van Mosselveld
Mochten wij U vorige week iets vertellen over de Oosterhoutse Slotjes in het algemeen, deze week willen wij bijzonder onze aandacht wijden aan het slotje „Limburg”, zoals de eigenlijke naam luidt van wat tegenwoordig nogal eens vlot als „kasteel-raadhuis” aangeduid wordt.
Ook de hiernavolgende gegevens mochten wij ontlenen aan de bijdrage van de heer J. H. van Mosselveld over „De Slotjes te Oosterhout” in het jongste jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda „De Oranjeboom”.
Om eerst even terug te komen op de benaming „Kasteel-Raadhuis”, mogen wij verwijzen naar wat wij vorige week schreven, nl. dat de Oosterhoutse slotjes heel weinig gemeen hadden met wat verstaan wordt onder „kasteel”, met name een gebouw, dat juist in zijn wijze van gebouwd zijn miste de kwaliteiten van bestand zijn tegen geweldpleging van buitenaf; behalve dan hoogstens de idee van een gracht met zijn als zodanig toch slechts zeer betrekkelijke beschermende waarde.
De benaming „KASTEEL-raadhuis” is dan ook echt overdreven en getuigt alleen maar van wat we misschien mogen noemen een hoogstens begrijpelijk maar overdreven gevoel van eigen (i.e. stads-) waarde.
De heer Van Mosselveld schenkt juist vanwege die bestaande — en volledig intact gebleven — omgrachting van het slotje Limburg hieraan als eerste onder de bestaande slotjes aandacht. Hij wijst er dan meteen op hoe het gebouw, ondanks het verlies van vroegere pittoresque charme ook wel diverse elementen behouden heeft, die blijven getuigen van zijn aristocratische afkomst; met name de reeds genoemde grachten, de omvang, de beide hoektorens e.a.
15e Eeuw e.v.
Schrijver gaat bij de verhaling over de bouw zelf uit van een viertal bouwfasen, die het meest aanspreken. Het genoemde jaarboek zelf geeft van deze fasen ook zeer fraaie afbeeldingen.
1. Het huis wordt het eerst vermeld in 1422, terwijl in een dertigtal later verschenen akten een omschrijving voorkomt, die evenwel over de vorm niets nader aangeeft. Kortom: over de oorspronkelijke vorm is zo goed als niets bekend. Men neemt aan dat de huidige raadszaal met wat eronder en erboven is het hoofdbestanddeel geweest is.
2. Voor de tweede fase gaat de historicus terug naar omtrent 1460. Ongeveer in die tijd zou een uitbreiding hebben plaats gevonden tot een gebouw in U-vorm terwijl tevens een omgrachting onmiddellijk rond het gebouw werd aangelegd. Vermoedelijk zijn toen ook, zo stelt de schrijver, een vierkante traptoren en de drie hoektorens gebouwd. De U-vorm wijst op het bestaan van een aan drie zijden omsloten binnenplaats,
3. Rond 1798 heeft opnieuw een verbouwing plaats gevonden. Hiermede verkreeg het nagenoeg zijn huidige vorm, althans aan de buitenzijde, want de binnenplaats bleef alsnog bestaan. De geveltoppen (er waren er zes) van de drie zadeldaken werden gesloopt, de daken met elkaar verbonden; en op de eindnokken van het dak verrezen de nog bestaande schoorstenen. De Vierkante traptoren werd gesloopt samen met de noord-oostelijke hoektoren. Een gedeelte van de binnenplaats werd ingenomen door een hal met aanzet van het (nieuwe) trappenhuis, terwijl van deze binnenplaats ook een gedeelte werd toegevoegd aan de zuidvleugel, in de vorm van een gang. Vensters en interieur werden gemoderniseerd.
4. 1940. In dit jaar kreeg het gebouw een verbouwing afgestemd op zijn bestemming als raadhuis. Vooral de totale bebouwing van de binnenplaats was daarbij ingrijpend. Daarmede werd het tot een hecht vierkant blok, zoals we het nu kennen. Deze bebouwing leverde twee nieuwe kamers op. De bekapping werd aan deze verbouwing aangepast en daardoor werd een ruime zolder verkregen.
Deze vier verbouwingsfasen zijn allerminst volledig, want tussendoor vonden ook verbouwingen plaats echter van minder ingrijpende aard. Heel veel van de wijzigingen kon worden ontleend aan tekeningen en andere afbeeldingen.
Er blijven bij alle beschikbare bronnen nogal wat vragen omtrent het hoe en waarom bepaalde verbouwingen geschiedden. Dank zij voldoende nog aanwezige gegevens in het bestaande gebouw zelf, zoals plattegrond, hoektorens en kapconstructie (welke laatste gelukkig gehandhaafd is kunnen worden) heeft men terzake een behoorlijk houvast omtrent bepaalde constructies. Daartegenover rijzen er vragen omtrent de oorspronkelijke vorm van het huis. Met name noemt schrijver de positie van de nog bestaande beide hoektorens zowel als hun verschillen in hoogte en doorsnede als de wijze, waarop zij met het huis verbonden zijn. Wijst het op een bewuste imitatie van een middeleeuws kasteel?
Ook de bestaande verkoopakten uit de zestiende eeuw (oudere heeft men niet ter beschikking) geven daaromtrent weinig soelaas. Wordt aanvankelijk nog gesproken over een „stede”, later komt men de benaming „slotje” tegen.
De naam „Limburg”
Schrijver neemt aan dat de benaming „Limburg” van dit slotje ontleend mag worden aan Peter de Hertoghe, die we in 1446 ontmoeten als schepen van Oosterhout. In 1449 vertrok hij naar Limburg waar hij tot aan zijn dood in 1465 hertogelijk ontvanger was. Deze benoeming kan hij te danken hebben gehad aan de heer van Breda, tevens heer van Oosterhout, Engelbrecht van Nassau, die in Limburg (als hertogdom sedert 1226 in het bezit van de hertogen van Brabant) bezittingen had verworven. Genoemde Peter de Hertoghe heeft zijn vermogen blijkbaar aanzienlijk weten te vermeerderen en wist ook zijn bezittingen in Oosterhout met het in Limburg verdiende kapitaal aanzienlijk uit te breiden. In 1451 kocht hij het vaderlijk erfdeel van zijn broeder Berthout en in volgende jaren landerijen, beemden, hei, renten en rogpachten.
Op 17 mei 1454 kocht hij van Willem Jansz. van der Molen een ,,stede met roeren toebehoerte metter huyssinghe en timmeringhe en metten lande daerbij en op die Brake”. Dit is het latere Limburg.
Schrijver neemt met anderen aan, dat het deze Peter geweest is die het huis tot slotje verbouwd heeft en het LIMBURG genoemd heeft ter herinnering aan zijn lucratieve bezigheden in het gelijknamige hertogdom en het stadje van die naam. Hij zal het waarschijnlijk gebruikt hebben als jachtslot of buitenhuis, want hij woonde na 1449 in genoemd stadje Limburg (in de huidige provincie Luik in België). Over de bewoners willen wij volgende keer nog even iets vertellen. (FVW)