Verleden en heden. Goede en Slechte tijden. Verhalen, herinneringen van toen en nu, willen wij opnieuw onder uw aandacht brengen. Bent u geïnteresseerd in de geschiedenis van Oosterhout, bezoekt u dan onze website: www.hkoosterhout.nl

Alle verhalen uit de oude doos zijn letterlijk overgenomen uit oude Oosterhoutse weekbladen. Voor elk verhaal is de datum waarop het verhaal is geschreven vermeld.

Uit het Kanton van donderdag 6 mei 1965

De bewoners van „HUIZE LIMBURG”

Wel Gemeentehuis, niet „kasteel-raadhuis”

In ons vorig artikel schreven we reeds dat de benaming kasteel-raadhuis op geen enkele historische grond berust. Oosterhout heeft wel een kasteel gekend, nl. een kasteel, waaraan ook nu nog de ruïne van Strijen (Slotbosse toren) herinnert. De zogenaamde Slotjes hadden, zoals we eveneens reeds duidelijk maakten, absoluut niets van wat wij verstaan onder een kasteel. De benaming kasteel-raadhuis moeten we dan ook, hoe goed bedoeld ook, terugwijzen naar een misplaatst chauvinisme en doet zelfs onrecht aan het eigene en aparte zowel als aan de bekoorlijkheid van onze Oosterhoutse slotjes. Willen we de gewone benaming gemeentehuis vervangen door een meer aantrekkelijke, dan moeten we tenminste de benaming laten aansluiten bij de historische achtergrond ervan. We zouden dus b.v. kunnen spreken van „Slotjesraadhuis” of „Raadhuisslotje”.

We willen in de volgende regelen een en ander vertellen over de eigenaars en/of bewoners van Huize (Slotje) Limburg, waar thans het gemeentebestuur zetelt. We willen dit niet uitputtend doen, omdat het zo licht een moeilijk verteerbare kost kan worden voor niet historisch geschoolden.

Ook de hierna volgende gegevens werden ontleend aan een artikel van de heer J. H. van Mosselveld, voorkomend in het jaarboek 1964 van de Geschied en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda „De Oranjeboom”.

Twee centra

Even nog willen we, omdat dit inpast in het daarna volgende, erop attenderen op welke grond Oosterhout doorheen de geschiedenis en tot op heden twee centra bezit: Markt en Heuvel.

Oosterhout bezat namelijk twee schepenbanken, met ieder een eigen rechtsgebied binnen een gemeente Oosterhout. Met name een schepenbank van de Commanderij van de Ridders St. Jan en een schepenbank van de Heer van Oosterhout (Breda).

Huize Limburg (het huidige gemeentehuis), was gelegen ten zuiden van de Heuvel, welke ressorteerde onder het rechtsgebied van de heer van Breda. Op die Heuvel verrees ook in het begin van de 17e eeuw het „vrijheidshuis”. (Denken we even aan het gebouw met de trapjes op de Heuvel, het voormalige gemeentehuis, en we kennen de plaats van dat vrijheidshuis).

De Ridders van St. Jan evenwel hadden als rechtsgebied ’n deel van Oosterhout, voornamelijk gelegen rondom de Markt en de St. Janskerk. Van deze kerk bezat de Orde ook het patronaatsrecht. Mogelijk, zij het nog niet volledig bewezen, vindt in deze situatie het bestaan van een Markt en een Heuvel zijn grond.

De bewoners

Zoals we reeds schreven kocht in 1454 zekere Peter de Hertoghe het slot Limburg. Hij kocht dit van zijn zwager Willem Jansz. van der Molen, die het op zijn beurt gekocht had van Henric Jannesz. van Buysel, gehuwd met de erfdochter Geertruyt, dochter van Willem Wolfaerts, die gehuwd was met Marie, dochter van Merten Camerlinc, die in 1422 vernoemd wordt als eigenaar van het perceel van het latere Limburg.

Vroegere eigenaren werden tot heden niet aangetroffen. We mogen dus aanvangen met 1422 en de eigenaar Merten Camerlinc.

Na de dood van Peter de Hertoghe ging Limburg over aan zijn zoon Jan de Hertoghe. Deze verkocht Slotje Limburg, waarschijnlijk rond 1479, aan jonker Adriaen Gijsels (van 1475 tot 1491 schout van Oosterhout). Zijn zoon Jan Gijsels erfde het huis Limburg en na hem een zoon uit zijn tweede huwelijk Boudewijn Gijsels.

In 1565 ging het huis over aan Jacob van Alckemade, ambachtsheer en dijkgraaf van Cromstrijen. Bij zijn dood werd Limburg toegewezen aan zijn weduwe en dochter Margriete.

In 1595 verkochten beide dames ieder hun part aan jonker Arent van Duvenvoirde, luitenant-kolonel van het West-Friese regiment een bekend watergeus.

Bij zijn dood tijdens het beleg van Oostende in 1602 erfde zijn dochter Adriana huis Limburg. Zij verkocht het al spoedig aan Cornelis Buysen, een der burgemeesters en ook schepen van Oosterhout. Op zijn beurt verkocht deze Limburg in 1612 door aan jhr. Joachim van Lier en Hendrik Snellen.

Twee eigenaren dus over één bezit

Langs verschillende transacties werd mr. Jacob van Oirtsen, advocaat, in 1658 weer eigenaar van het geheel, huis met gronden. Hij was, op de proost van St. Catharinadal na de rijkste man in Oosterhout.

In 1670 zien we opeens een andere eigenaar: Hartman Hartmans de Custere. Hoe hij eigenaar werd is niet bekend. Hij was „commies ter financie”. Zijn dochter Anna Elisabeth, erfgename, verkocht het weer door aan Gerrit van der Hoeven, ontvanger der verpondingen, schepen en stadhouder van de schout. Een vermogend man, die zijn bezittingen uitbreidde tot de Bouwlingstraat waar deze het huidige complex van de P.P. Capucijnen begrenst. Van der Hoeven woonde op Limburg tot zijn dood in 1748.

Willem Cornelis van Loon, wijnkoopman, kocht in 1749 van zijn erfgenamen het Huis Limburg. Hij woonde er rond 50 jaren.

In 1797 verkocht hij het geheel, slotje met zaailand op de Braak aan mr. Victor Amadeus Heyliger. Hij heeft het gebouw flink onderhanden genomen en laten verbouwen. O.m. liet hij een, arbeiderswoning met koetshuis en stalling bouwen waar thans het bijgebouw staat. Heyliger trad in Oosterhout in het huwelijk met Maria Carolina De Perron, een dochter van de bekende Franse kostschoolhouder Johannes Du Perron; deze dochter was zelf sedert 1784 Franse demoiselle van de (gemeentelijke) Franse juffrouwenkostschool alhier.

Nadat Heyliger in 1805 naar zijn geboorteland (Brits Guyana) was teruggekeerd, gaf zijn vrouw in 1817 opdracht tot verkoop van alle Oosterhoutse bezittingen. Deze verkoop werd in de Bredasche Courant van 7 februari 1818 aangekondigd.

Op 10 mei 1819 slaagde men er pas in het slotje met arbeiderswoning, lusthuis, stalling, hof en erf met bomen te verkopen aan notaris Adriaan Brouwers Azn. De koopsom bedroeg / 8.500,—. Brouwers was sedert 1806 notaris van Oosterhout en van 1818 tot 1824 tevens lid van het College van drie burgemeesteren, daarna wethouder en van 1832 tot 1837 burgemeester. Hij breidde zijn bezit uit met het terrein tussen Limburg en Brakestein (waar de boerderij stond). De boerderij liet hij slopen en het terrein tot park aanleggen (Waar nu het hertenpark is).

Brouwers stierf in 1859. Dokter Joh. F. Lips, gehuwd met een dochter van Brouwers, kocht Limburg uit de erfenis. Hij woonde er -tot 1871, toen hij naar Breda verhuisde.

Toen ging het slotje in 15 jaar bijna van hand tot hand. Lips verkocht het in 1871 aan W. A. van Houten, koopman uit Rotterdam. Zijn weduwe verkocht het al in 1874 door aan Adriaan Kools; zij bleef er echter wonen en na de dood van Kools kocht zij het weer terug en woonde er tot haar vertrek in 1875 naar Raamsdonk.

Klooster

Nu kreeg Limburg een totaal andere bestemming: nonnenklooster. Nieuwe eigenaresse was het Magdalenaconvent uit Czarnowanz (Opper Silezië). Waarschijnlijk werden deze verdreven door de Pruisische „eiwetten” waarbij alle congregaties, die zich niet aan ziekenverpleging wijdden werden opgeheven.

De nonnen leefden zeer teruggetrokken in Limburg. In 1879 vertrokken ze alweer. Limburg hadden ze verkocht aan Augustinus Lips, zoon van de eerdere eigenaar dokter Lips. Hij kwam er zelf niet wonen.

En na een jaar werd het weer zoveel als klooster. Nu waren het mannelijke Franse religieuzen, grootseminaristen van de redemptoristen. In totaal werden er in die jaren 90 religieuzen ingeschreven, zij het dat deze er niet gelijktijdig woonden. Ook dat verblijf duurde slechts enkele jaren.

Bekender namen

Het slotje stond nu enkele jaren leeg totdat notaris B. V. J. Mutsaers het kocht van genoemde Aug. Lips. In totaal was het toen 1 ha groot. Hij liet het weer bewoonbaar maken en liet het thans nog bestaande bijgebouw bouwen als koetshuis met arbeiderswoning en overbouwde poort. In dat bijgebouw werd toen enkele jaren een soort privéschooltje gehouden voor eigen kinderen en nog enkele andere. Daartoe behoorde o.m. ook de latere eigenaresse van Limburg, mevrouw Brouwer Ancker, geboren baronesse v. 0ldeneel tot Oldenzeel.

Mutsaers stierf in 1903

Zijn weduwe verkocht Limburg aan de Franse baron R. J. B. de Denesvres de Domecy. Hij kwam af en toe naar Oosterhout om er zijn vijf dochters, die bij de Zusters Benedictinessen alhier op kostschool waren, te bezoeken. Toen de kostschooltijd voorbij was had het slotje zijn aantrekkingskracht verloren. Eerst verhuurde hij het nog enige tijd om het op 3 mei 1911 te verkopen aan de toenmalige (en laatste) kantonrechter te Oosterhout mr. F. M. Brouwer Ancker. Deze liet het uitgewoonde huis geheel herstellen. Mr. Brouwer Ancker stierf in 1938. Zijn weduwe bleef het huis nog ongeveer een jaar bewonen. Zij was de laatste particuliere eigenaar van Limburg.

Nog in 1938 werd Huize Limburg verkocht aan de gemeente Oosterhout, die het ’bestemd had tot raadhuis ter vervanging van het raadhuis op de Heuvel, het oude vrijheidshuis. Voordat het raadhuis werd vonden nog verbouwingen plaats, zoals de bebouwing van de binnenplaats en de aanleg van de loggia achter de B. & W. kamer; tevens toegang voor de publieke tribune in de raadszaal, tot het bekomen waarvan twee vertrekken tot een werden samengevoegd.

En ook dit gemeente- of raadhuis is inmiddels reeds weer te klein geworden. Men streeft reeds naar een nieuw gemeentehuis. Welke bij de realisering van een dergelijk plan de bestemming van Huize Limburg worden zal is momenteel nog niet aan de orde.

We behoeven er niet aan te twijfelen, dat „Limburg” in ieder geval een bestemming zal blijven behouden in overeenstemming met zijn betekenis en achtergrond. (FVW)