Verleden en heden. Goede en Slechte tijden. Verhalen, herinneringen van toen en nu, willen wij opnieuw onder uw aandacht brengen. Bent u geïnteresseerd in de geschiedenis van Oosterhout, bezoekt u dan onze website: www.hkoosterhout.nl

Alle verhalen uit de oude doos zijn letterlijk overgenomen uit oude Oosterhoutse weekbladen. Voor elk verhaal is de datum waarop het verhaal is geschreven vermeld.

Uit het Oosterhouts nieuwsblad “het KANTON” van donderdag 30 juli 1964

De torendief van de Oosterhoutse St. Jan

Door W. VAN MOOK-VAN JUPPE

De monumentale toren van de Oosterhoutse Sint Jan bestaat uit drie geledingen, waarvan de bovenste slechts voor de helft is opgetrokken. Vroeger is er in Oosterhout veel te doen geweest over de vraag, waarom de prachtige toren van de Sint Jan niet voltooid is. Volgens vroegere historici was ook de ontbrekende helft van de bovenste geleding in het oorspronkelijk bouwplan van de toren voorzien. Waarom werd de toren niet voltooid? De vraag werd besproken en bezongen. Tot in het begin van deze eeuw zong men te Oosterhout:

„Ziet ge daar die hoge toren, Ziet hoe hij daar staat. De toren heeft zijn muts verloren waarmee Hendrik Oomen gaat...”

Dit liedje werd oorspronkelijk gezongen in een toneelstuk over dit onderwerp. Het was een persiflage — dus een onjuiste bespottelijke voorstelling — van hetgeen de geschiedvorser G. C. A. Juten, destijds Pastoor te Willemstad, daarover geschreven had. Bij het doorwerken van de „Registers van Certificatiën en Procuratiën in de Schepenbank van Breda”, vond Pastoor Juten een aantal getuigenverklaringen, welke voor die Rechtbank op 4 januari 1555 werden afgelegd op verzoek van het Kerkbestuur van Oosterhout, vertegenwoordigd door Gerrit Willemsz de Prijker ¹). De toen uit zijn functie ontheven Oosterhoutse Kerkmeester Hendrik Oomen, zoon van Jan Adriaansz Oomen, had tot tweemaal toe zijn woning laten verbouwen met stenen en kalk welke het eigendom van de kerk waren en die moesten dienen voor het voltooien van de toren. Toen de diefstal uitkwam, werd door het Oosterhouts Kerkbestuur aangifte gedaan en uit genoemd Register blijkt, dat Hendrik Oomen inderdaad tweemaal zijn huis met aanhorigheden, als scheidingsmuren en dergelijke, had doen verbouwen met stenen en mortel van de kerk, namelijk in de jaren 1548 en 1552, volgens de geregistreerde getuigenverklaringen van vier inwoners van Oosterhout, de metselaars Cornelis Rouken en Jan van Dun, de timmerman Jan Oelbrecht en de kruidenier Jan Cornelisz van de Korput. Pastoor Juten citeert in een desbetreffend werk die getuigenverklaringen uitvoerig en concludeert dan als volgt:

„Het tweede punt waarover Roukens getuigd heeft zegt, dat in 1552 de toren van de Oosterhoutse Sint Jan, zoals hij thans is, geheel was afgewerkt en dat in dat jaar de westelijke travee is gebouwd waardoor het schip met den toren werd verbonden. De kerk zelve zal voltooid zijn geworden rond 1490.

Eenigen grond voor deze meening vind ik in een post in de rekening, afgelegd door den rentmeester der heeren van Bergen op Zoom over 1495-96:„Van eenen gelazen, dat mijn heere (van B. op Z.) tot Oosterhout gegeven heeft in der kercken aldaer, by heer Philips Van Spaengyen betaelt 4 p. X s.gr.vl.” ²). Op bovengenoemde gegevens baseerde men voor het schrijven van een toneelstuk getiteld „Nomen est Oomen”, dat in het begin van deze eeuw te Oosterhout werd opgevoerd. Het was een soort parodie op een blijspel van Comelis Krul, titel: „Mond toe, ’beurs toe,” in de bewerking van Marc (of Merc) de Hoogh, een muzikaal begaafd man, die in zijn tijd ook veel gedaan heeft voor het amateurstoneel te Oosterhout. Ter dokumentatie een trekje uit genoemd toneelstuk, dat zich afspeelt in het dekor van een rechtszaal.

President: Verdachte, sta recht. Gij wordt er van ’beschuldigd het bovenstuk van de toren der Sint Jan te Oosterhout gestolen te hebben.

Verdachte; Het bewijs dat ik de toren niet gestolen heb is, dat hij er nog staat.

President (streng): Draai er niet omheen, ik had het over het bovenstuk van de toren.

Verdachte: Ook dat staat er nog bovenop, meneer de President.

President: Er staat nog maar een stuk van het bovenstuk op. De helft van de bovenste geleding hebt U gestolen. Wat hebt U met dat stuk toren gedaan? Een getuige heeft het U zien wegvoeren.

Verdachte; Dat bestaat niet, die getuige fantaseert.

President (tot Parketwacht): Zeg aan de deurwaarder de getuige Cornelis Roukens binnen te leiden. (De deurwaarder komt met genoemde getuige en de President zegt hem): U is de man die gezien hebt, dat Hendrik Oomen, zoon van J. Adriaansz Oomen, het bovenstuk van de toren naar huis droeg.

Getuige; Ja, maar….,

President: Hebt U het gezien of niet ?

Getuige: Ja, maar met kleine beetjes, meneer de President.

President: Wat staat U daar nou te maren. Ziet U met kleine beetjes?

Advokaat van Oomen: Hij zal bijziende zijn, meneer de President. Mag ik die getuige even enkele vragen stellen?

President: Toegestaan.

Advokaat (tot getuige): U beweert verdachte met het bovenstuk van de toren te hebben zien sjouwen. Het gebeurde op een late kermisavond, toen het pikdonker was. Volgens Uw op schrift gestelde verklaring keerde U laat terug uit een herberg in de Klappeystraat, waar U misschien te veel gedronken had. In uw roes beeldde U zich wellicht in een reus te zien, die met de toren van de Sint Jan aan ’t sjouwen was. Maar mijn cliënt is geen sjouwer en nog minder een reus. Hij is fysiek niet eens in staat het kleinste stukje van de toren te dragen, al was het van peperkoek. (Gelach op de tribune). Meneer de President, deze getuige is ongeloofwaardig: Daarom vraag ik hem: Hebt U werkelijk gezien, dat Hendrik Oomen het bovenstuk van de toren stal?

Getuige; Ja, dat wil zeggen ...

Advokaat (onderbrekend): Uw ja is genoeg. Dus U houdt vol iets gezien te hebben wat onmogelijk is. Stel U voor, meneer de President, als mijn cliënt het bovenstuk van de toren stal zou hij ten minste veertig meters hoog op de toren hebben moeten klimmen en weer terug met die bonk van ’n toren op zijn schouders. Mijn dient zou dus een wonderman moeten zijn, want een gewoon mens kan zo’n krachttoer niet volbrengen. Trouwens kan mijn cliënt niet eens klimmen, hij kan niet krom van de reumatiek. Gesteld echter dat hij het wel kon, waar zou hij dan met dat zware bovenstuk van de toren gebleven zijn? Cui prodest? Hij kan zo’n stuk toren bij geen enkele opkoper kwijt...

President: Hebt U getuige nog meer vragen te stellen ?

Advokaat: Neen, dank U, meneer de President.

President (tot getuige): In de stukken staat, dat U verdachte meermalen met dat stuk toren hebt zien sjouwen?

Getuige: Met de stenen voor de afbouw van de toren, meneer de President.

President: Natuurlijk, met de stenen toren, maar hoe vervoerde hij die ?

Getuige: Hij vervoerde stenen en kalk van de toren op ’n kruiwagen.

President: Dat hele stuk toren op een kruiwagen? Man, dat kan niet..

Getuige: Jawel, want hij reed meermalen met zijn kruiwagen.

President: Inderdaad, in de stukken staat „meermalen”. Dus verdachte heeft, volgens U, al meermalen stukken van torens gestolen?

Getuige: Zo bedoel ik het niet, meneer de President. Aan dat ene bovenstuk van de Oosterhoutse toren had hij genoeg om zijn huis te verbouwen.

President: Zijn huis ? Wat heeft dat er mee te maken ?

Getuige; Wel, Oomen haalde meermalen partijen stenen en mortel weg, bestemd voor het optrekken van de laatste helft van de bovengeleding van de toren. Hij haalde achtereenvolgens zoveel stenen en kalk weg voor de bouw van zijn huis, dat er geen materiaal meer over was voor de afbouw van de toren, die dus nog altijd onvoltooid staat.

President: Ah, zit het zo, dan verklaar ik verdachte schuldig.

Advokaat: Ik vraag vrijspraak voor mijn cliënt. Indien hij, met stenen en kalk, bestemd voor de afbouw van de toren, een huis voor zichzelf gebouwd of verbouwd heeft, dan zie ik niet in welk misdrijf hij gepleegd kan hebben. Mijn cliënt is lid van het Kerkbestuur, dat uit vier leden bestaat. De stenen en de kalk bestemd voor de toren waren eigendom van het Kerkbestuur. Oomen nam er zijn part van, dus wat hem toekwam heeft Oomen genomen ...

President: Nomen est Oomen. Uitspraak over veertien dagen. Volgende zaak...

¹) Rijksarchief ’s Bosch-Breda, no. 809 f 4.

²) Rijksarchief ’s Gravenhage: C.v.Br. no. 337. Voorl.rek.

(FVW)