Ik vond het een keer tijd worden voor een waargebeurd verhaal. Het scheelde namelijk niet veel of ik was een Amerikaan geweest. Dit moet ik natuurlijk uitleggen en dat ga ik ook doen. Let maar eens op. Ik neem jullie mee naar 15 augustus 1931. Ik heb dit verhaal van mijn oma en het klonk als iets waarbij een bovennatuurlijke macht een dikke vinger in de pap moet hebben gehad. Vergelijk het maar een beetje met het verhaal van Maria, die in Lourdes aan Bernadette verschenen was.
Mijn oma was destijds 27 jaar. Tussen al haar beslommeringen als moeder van vijf kinderen door, juinde ze er ook nog eens driftig op los, want de crisisjaren waren naar een hoogtepunt gestegen en elk dubbeltje was van harte welkom. Maar nu was het 15 augustus, een officiële zondag dus. Dat betekende eerst en vooral naar de kerk maar bovenal: niet werken! Die middag ging ze daarom maar eens lekker wandelen met haar vijf kinderen. De twee jongste zaten in een kinderwagen of iets wat daar op leek en de drie oudsten trippelden mee richting de polder.
En daar moet het zijn gebeurd. Plots verscheen in de verte een deftige dame. Het moet ook, achteraf bezien, welhaast Maria incognito zijn geweest. Toen ze elkaar ontmoetten sprak de dame mijn oma aan. Ze was helemaal wég van die vijf kleintjes en vroeg honderduit. Zelf was ze nooit gezegend geweest met een kind, zo bleek al snel. Ze was, jaren geleden al, geëmigreerd naar Amerika en was nu met haar man voor een halfjaartje terug in Nederland, omdat hij hier voor zijn bedrijf van alles en nog wat te regelen had. Hij zat nu voor zaken in Rotterdam.
De chique geklede dame ging echter verder dan alleen die vijf kinderen leuk te vinden, véél verder. Ze bewoog tenslotte hemel en aarde om het jongste meisje, van tien maanden, mee naar Amerika te mogen nemen, te adopteren dus. Het meisje zou het daar natuurlijk aan niets, maar dan ook helemaal niets ontbreken. Ze zou er zelfs mogen studeren. Nou heeft niemand mijn oma ooit op gierigheid kunnen betrappen, maar dit ging haar honderd bruggen te ver. Het moet ook vast een wel heel vriendelijke dame zijn geweest, anders had het gesprek ongetwijfeld een abrupter einde gekend.
Nu ging ieder, na een gemeend ’goede middag’, haars weg. Hoewel, heel even maar. ’Mevrouw’, zei de beschaafde juffrouw na enkele passen, ze draaide zich om en pakte een gulden uit haar portemonnee. ’Hier pak aan, deze is voor u. Koop er maar iets voor die lieve kindjes voor.’ Als versteend liet ze mijn oma met haar kroost achter. Met een gulden in haar hand. Een échte, keiharde gulden. Zoveel geld kon ze op één dag onmogelijk bij elkaar gejuind hebben. Daar moet Gods hand in het spel zijn geweest, of veel waarschijnlijker nog, die van Maria. En het meisje waar die lieve vrouw haar zinnen op had gezet, bleef gewoon in Raamsdonksveer. Wie dat meisje was? Dat was mijn moeder.