Een vriend van mij heeft een teckel. Nou heb ik sowieso al helemaal niks met honden, maar wat je als hondenliefhebber met een teckel moet, daar heb ik nooit iets van begrepen. Teckels zijn eigenlijk van die kleine langwerpige worstjes met pootjes. Ik zie soms niet eens het verschil tussen een eind hout en een teckel. Het zou me niks verbazen als er ook teckelhouders zijn die per ongeluk een teckel weggooien en vervolgens tegen het stokje roepen: Ga pakken!’
Voorplanten kunnen ze zich overigens wel, die teckels. De hele dag liggen ze te kezen. Ze hadden het net zo goed keeshonden kunnen noemen. Het probleem is dat je een teckel niet kunt castreren, want die hebben te weinig spelen aan de onderkant. Daar is geen bijkomen aan. En een condoom om doen bij een teckel lukt helemaal al niet. Ja, om heel de teckel, dat wel.
Nu vroeg mijn vriend onlangs of ik zijn teckel – Laseroms - een keertje wilde uitlaten en ik heb ja gezegd. Wat ik het allerergste vind bij het uitlaten van een hond is de angst dat ik onderweg tegen een andere honduitlater moet gaan praten. Je moet ineens wildvreemde mensen groeten die ook een hond hebben, want dat doen hondenliefhebbers. Raar eigenlijk, want als ik geen hond bij me heb, lopen ze je straal voorbij, maar met hond moet je kennelijk iedereen aanhouden die ook een hond bij zich heeft. En voor je het weet sta je dan met zo iemand te ouwehoeren over een hondenfokker uit Tholen, of een over een Franse bulldog met een veel te platte snuit, of over de teef van Kees Joosen, waar ie al ruim 40 jaar mee getrouwd is. En dat allemaal terwijl er twee honden tussen ons in aan elkaars achterwerk staan te snuffelen. Ik moest er niet aan denken.
Ik hou er niet van als mensen zomaar ineens tegen mij beginnen te praten. In de wachtkamer bij de tandarts bijvoorbeeld. Iemand die vanuit het niets minutenlang zit te oreren over een in 1978 overleden tante. Dat zijn de momenten dat ik stiekem zit te bidden dat de tandarts me snel komt roepen en mij daarna genadeloos onder handen neemt. Zonder verdoving. Alles liever dan nog langer moeten luisteren naar deze persoon.
Dus voordat ik de hond van mijn vriend ging uitlaten, heb ik alvast een aantal verhalen bedacht, waarmee ik de hondenkletsers af kon troeven. Ik had voor alle situaties een mooie uitweg gevonden. Wanneer Laseroms een teefje zou beklimmen dan zou ik zeggen: ‘Heeft ie van mij.’ En dan doorlopen.
Ik zou me ook altijd nog kunnen voordoen als iemand die heel veel verstand van honden heeft. Naar de hond van een voorbijganger wijzen en dan zeggen: ‘Hij zwikt wat met z’n linker voorpoot. Een spuitje is het beste.’
Of gewoon zeggen: ‘Bent u die vrouw die vannacht om half drie keihard klaar kwam? Dan naar haar hondje wijzen en zeggen: ‘Hij heeft al gepoept, zie ik. Groeten aan Henk!’